Al doende leert men: hoe de aanpak van buurtwerk door de jaren heen is veranderd
Bij gro-up houden we ervan om nieuwe dingen te ontdekken. En wat we leren, gebruiken we om onze aanpak steeds weer te toetsen en vernieuwen.
Al doende leert men: hoe de aanpak van buurtwerk door de jaren heen is veranderd
Denken dat je eigenlijk alles wel weet. Het is heel menselijk, maar het is ook eeuwig zonde. Het weerhoudt je ervan om nieuwe dingen te leren. En ‘je bent nooit te oud om te leren’ mag dan een cliché zijn, het is tegelijkertijd heel erg waar. Juist het besef dat je nog zoveel niét weet, maakt je hongerig naar nieuwe kennis.
Bij gro-up proberen we onszelf daar continu van bewust te blijven. We willen nieuwe dingen blijven leren. En als we iets leren, willen we onze aanpak op basis daarvan aanpassen. Dat blijkt ook als we in gesprek gaan met André Baas. Hij is als regiomanager verantwoordelijk voor het buurtwerk in zeven verschillende gemeenten. We vroegen hem wat we bij buurtwerk door de jaren heen hebben geleerd, en hoe we de geleerde lessen hebben toegepast.
Wat is de afgelopen jaren de grootste verandering in de werkwijze van buurtwerk geweest?
‘De afgelopen jaren hebben we een duidelijke verschuiving gezien naar een participatiemaatschappij. Dat betekent dat we veel meer kijken naar wat mensen zelf kunnen doen en hen daarin ondersteunen. We noemen dat de krachtgerichte benadering. Daarbij focussen we op wat mensen wél kunnen in plaats van wat ze niet kunnen.’
Hoe zag onze werkwijze er vroeger uit?
‘Vroeger waren we meer programmamakers. In buurthuizen stelden wij een programma samen dat buurtbewoners konden consumeren. Nu betrekken we buurtbewoners actief bij het organiseren van activiteiten en het samenstellen van programma's in de Huizen van de Wijk. Dat verhoogt het eigenaarschap. En het zorgt er tegelijkertijd voor dat de activiteiten beter aansluiten bij de wensen en behoeften van buurtbewoners. Zij weten zelf het beste waar ze blij van worden. We moedigen bijvoorbeeld jongeren aan om initiatief te nemen. Dat heeft geleid tot een grotere betrokkenheid, een hogere kwaliteit van de activiteiten en geeft de jongeren ook een voorbeeldfunctie. We zien vaak dat zij andere jongeren ergens op aanspreken als dat nodig is.’
Hoe bepalen we hoe zelfstandig buurtbewoners zijn?
‘Daar hebben we een tool voor, de zogenaamde zelfsturingspyramide. Die pyramide begint bij trede 0. Dat betekent dat wij altijd het goede voorbeeld geven en laten zien welke mogelijkheden er zijn . Trede 1 betekent dat buurtbewoners al een zekere mate van zelfstandigheid hebben. Ze helpen bijvoorbeeld uit zichzelf met het klaarzetten van een ruimte. Bij trede 2 spelen buurtbewoners een nog intensievere rol. Het doel is om mensen zo zelfstandig mogelijk te maken. We gebruiken deze methodiek met groepen jongeren, buurtbewoners en ouderen, en kijken samen telkens hoe we hen een trede verder kunnen brengen.’
Heb je een voorbeeld uit de praktijk waarin buurtbewoners die gehele pyramide hebben doorlopen?
‘In Woerden hebben we een Huis van de Wijk geopend, De Plint. In eerste instantie deden wij daar als buurtwerk heel veel zelf. We ontvingen buurtbewoners, bedachten het programma en voerden het uit. Inmiddels bestaat het bestuur volledig uit buurtbewoners. Zij hebben zich verenigd in een stichting en zijn verantwoordelijk voor alle activiteiten. We blijven betrokken vanaf de zijlijn en houden een vinger aan de pols, maar we geven hun alle ruimte om door te groeien naar zelfstandigheid . Bij jongerenwerk zien we dat ook steeds vaker gebeuren. Een initiatief leidt tot een zelfstandige groep of stichting, waarna wij alleen nog een vinger aan de pols hoeven te houden.’
Hoe vinden buurtwerkers het om hun leidende rol in te ruilen voor een ondersteunende rol?
‘Die verandering gaat bij de ene groep makkelijker en sneller dan bij de ander. We geven alle buurtwerkers binnen gro-up de krachtgerichte methodiek mee tijdens de academieweken. Zowel nieuwe als bestaande medewerkers worden hierin getraind. Daarnaast merken we dat opleidingen op het gebied van sociaal werk ook dezelfde verandering doormaken. Daardoor sluit educatie steeds beter aan op de praktijk.’
Welke andere veranderingen heeft buurtwerk door de jaren heen doorgemaakt?
‘We werken tegenwoordig veel meer preventief. De zorgkosten nemen toe, dus we zijn er als maatschappij ook toe genoodzaakt. Jongerencoaching en jongerenwerk plus zijn daar goede voorbeelden van. Daarmee ondersteunen we jongeren een-op-een al in een vroeg stadium. Vaak zijn dat jongeren die door omstandigheden een relatief hoog risico lopen om in de problemen te komen. Met onze begeleiding proberen we dat te voorkomen. Een casus die dat goed illustreert is een jongere in Krimpenerwaard, waarvan beide ouders een licht verstandelijke beperking hebben. Door jongerencoaching kan deze jongere thuis blijven wonen en krijgt hij de tools om zelfstandig verder te kunnen.’
Sommige groepen jongeren vragen volgens André om een specifieke aanpak. ‘Dat hebben we door de jaren heen geleerd. Neem meiden, bijvoorbeeld. Vroeger ging veel van onze aandacht uit naar jongeren die op straat overlast veroorzaakten. Maar hoewel zij misschien het meest zichtbaar zijn, zijn zij niet per definitie de groep die de meeste ondersteuning nodig heeft. Meiden hebben vaak hun eigen uitdagingen, bijvoorbeeld op het gebied van zelfvertrouwen en seksuele omgang. Die meiden vind je vaak niet op straat, die kun je bijvoorbeeld beter op school of online zoeken. Daarom bieden we nu in steeds meer gemeenten meidenwerk aan, waarmee we ons specifiek op meiden richten. We organiseren activiteiten voor meiden en geven weerbaarheidstrainingen. De animo daarvoor is heel hoog en het is heel mooi om te zien dat veel meiden aangeven erg blij met ons te zijn.’
Beperkt die focus op preventie zich alleen tot jongeren?
‘Nee, zeker niet, ook bij oudere buurtbewoners proberen we problemen zoveel mogelijk te voorkomen. DemenTalent is daar een goed voorbeeld van. Daarmee koppelen we mensen die kampen met vergeetachtigheid of dementie aan organisaties die wel wat extra hulp kunnen gebruiken. Zo blijven die ouderen zich nuttig en gewaardeerd voelen, wat heel belangrijk is. Ook bieden we verschillende valpreventieprogramma’s aan. Daarbij leren ouderen niet alleen fysiek hoe ze de kans op vallen verkleinen, maar kijken we ook naar voeding en andere manieren om mobiel en gezond te blijven. Want het mag dan een open deur zijn, maar voorkomen is gewoon veel beter dan genezen.’