Vrienden maken is niet voor iedereen even makkelijk: ‘maar de motivatie is er bijna altijd’
Gedragswetenschapper Eva Thalassinou werkt geregeld met kinderen die meer moeite hebben om vrienden te maken. Wij gingen met Eva in gesprek over de kinderen, haar aanpak en wat ouders ervan kunnen leren.
Vrienden maken is niet voor iedereen even makkelijk: ‘maar de motivatie is er bijna altijd’
Autisme en ADHD zijn twee van de vele labels die worden geplakt op de kinderen waar Eva Thalassinou als gedragswetenschapper bij gro-up mee werkt. Zelf gebruikt ze die labels het liefst zo min mogelijk. ‘Autisme kan zich in zoveel vormen uiten dat het label op zich eigenlijk niet veel zegt. Daarnaast bestaan er heel veel misverstanden over kinderen met bijvoorbeeld autisme of ADHD. Ik ga op zoek naar wat het kind nodig heeft. En dan niet naar wat nodig is om zoals andere kinderen te zijn, maar wat nodig is om het mooiste uit henzelf te halen. En om gelukkig te zijn.’
Alle kinderen waar Eva mee werkt verschillen van elkaar. Maar de uitdagingen waar ze mee kampen zijn soms wel hetzelfde. Zo hebben de kinderen geregeld meer moeite om vrienden te maken. Wij gingen met Eva in gesprek over de kinderen, haar aanpak en wat ouders ervan kunnen leren.
Welke uitdagingen ervaren de kinderen waar je mee werkt op het gebied van vriendschap?
‘Vaak missen ze de sociaal-emotionele vaardigheden die in onze maatschappij nodig zijn om goede, positieve interacties te hebben met anderen. Dat betekent overigens niet dat ze antisociaal zijn. Dat is een veelvoorkomend misverstand. De motivatie om sociale contact te leggen is er wel, en in de meeste gevallen hebben ze ook behoefte aan vriendschappen. Maar ze kunnen het lastig vinden om woorden te geven aan hun eigen emoties. Om hun eigen emoties te herkennen. Dat maakt sociaal contact voor hen moeilijker dan voor veel andere kinderen.’
'Zoals met alles wat je moet leren, duurt het bij de een langer dan bij de ander. Wij proberen kinderen te helpen waarbij het sociaal contact maken langer duurt.’
Kunnen de kinderen zich de benodigde sociaal-emotionele vaardigheden wel toe-eigenen?
‘Zeker! Maar omdat hun brein op een andere manier werkt, duurt het iets langer of hebben ze een andere aanpak nodig. Niemand wordt geboren met sociaal-emotionele vaardigheden, we moeten het allemaal leren. En zoals met alles wat je moet leren, duurt het bij de een langer dan bij de ander. Wij proberen kinderen te helpen waarbij het langer duurt.’
Hoe helpen we die kinderen?
‘We oefenen sociale interacties met de kinderen. Zulke interacties kunnen bij het kind in het dagelijks leven bijvoorbeeld voor agressie zorgen. Of een kind trekt zich juist helemaal terug. Dat komt deels doordat het kind niet goed weet hoe het moet omgaan met conflicten en frustraties. Maar het komt ook doordat de omgeving van het kind niet goed weet hoe ze ermee moeten omgaan. Wij helpen het kind en de omgeving door sociale interacties te oefenen, bijvoorbeeld in de vorm van een rollenspel. Eerst een-op-een met een jeugdhulpverlener, in een fijne, rustige setting. Naarmate het beter gaat, maken we het steeds iets uitdagender. We betrekken ouders en klasgenoten erbij, en maken de groep steeds iets groter. De jeugdhulpverlener zet tegelijkertijd steeds een stapje verder terug. Zo maken we de situatie realistischer. Tot het moment dat we alleen nog maar observeren hoe het kind zich gedraagt in echte situaties.’
Heeft ieder kind behoefte aan vriendschap?
‘Voor sommige van de kinderen waarmee we werken, is vriendschap te complex. Maar nagenoeg alle kinderen hebben behoefte aan een vorm van sociaal contact. Mensen zijn per definitie sociale dieren, die behoefte hebben aan verbinding. Alleen is het voor sommige kinderen moeilijk om die behoefte te tonen, waardoor sommige ouders denken dat de behoefte er überhaupt niet is. Onze jeugdhulpverleners zijn erop getraind om die behoeften te herkennen. Zij letten op subtiele aanwijzingen, zoals hun non-verbale gedrag binnen verschillende situaties.
Wat kunnen ouders leren van onze aanpak?
‘Het belangrijkste is denk ik onze positieve benadering. Of positieve bekrachtiging, zoals het officieel heet. Dat betekent dat je het positieve benoemt, niet het negatieve. Straf en negatief commentaar werken averechts. Juist dat compliment, die high five of glimlach bekrachtigt positief gedrag. Daarnaast kun je als ouder bijdragen aan de ideale omstandigheden om vriendschappen te laten ontstaan. En dan bedoel ik niet dat je je kind meteen bij de voetbal inschrijft, dat kan te heftig zijn voor een kind. Maar probeer speelmomenten te creëren waarbij je kind samenspeelt met anderen. Blijf er in het begin bij, zodat je kan observeren hoe je kind erop reageert. Merk je dat je kind bijvoorbeeld moeite heeft met een drukke ruimte? Probeer dan een rustige setting te creëren. Kijk naar wat je kind nodig heeft en pas daar de omgeving op aan. Dat werkt veel beter dan verwachten dat je kind zich aanpast aan de omgeving.’
Een ander belangrijk advies van Eva gaat vooral over wat ouders niet moeten doen. ‘Sommige ouders staren zich blind op sociale normen. Ze hopen dat hun kind ‘normaal’ wordt. Maar wat is normaal? Wat mij betreft moet de belangrijkste vraag altijd zijn wat een kind nodig heeft om plezier uit het leven te halen. Ik werk weleens met ouders die ergens hebben gehoord dat een kind minimaal een bepaald aantal vrienden hoort te hebben. Dat is niet waar. Sommige kinderen hebben wel behoefte aan laagdrempelig sociaal contact, maar niet per se aan vriendschap. En dat is ook helemaal goed. Uiteindelijk telt alleen of het kind gelukkig is.’